('moet) m. [wil naar ’t eigen gemoedl
I. Eig. Ong. eigen wil, eigen verlangen nl.
1. willekeur : uit zuivere -.
2. boos opzet: door, met, uit iets doen; zijn botvieren.
II. Metn, uiting van moedwil, baldadigheid, kwaadwilligheid : bedrijven, begaan, plegen.