Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

minst

betekenis & definitie

[sup. van min]

I. bn. en bw.
1. kleinst: het -e windje; de -e wederstand; hij heeft niet de -e schuld.
2. geringst : de -e der broederen. Gez. dat is het -e, volstrekt niet erg; de -e zijn, niet op zijn stuk staan, toegeven; in het ~(e) niet of niet in het -(e), zelfs niet in de geringste mate, in 't geheel niet; op zijn -. zo min mogelijk gerekend; ten -e, op zijn minst genomen of dan toch in elk geval, althans ; voor het -, op zijn minst of ten minste, althans.

II. o. kleinste hoeveelheid : van de twee broeders bezit K. het -; niet het -e, zelfs niet het minste, niets of nogal veel, het meeste. III. bw. in de geringste mate : de kiesen. Tgst. meest.

< >