Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

menen (bedoelen)

betekenis & definitie

('me:nən) (meende, heeft gemeend) [~ manen]

1. op het oog hebben : uw neef, meen ik.
2. van plan zijn : hij meende juist weg te gaan, toen...
3 bedoelen : het zo kwaad niet -; het ernstig met zijn werk -; het goed, wel met iemand -.
4. in ernst willen beweren : hij heeft geen woord gesproken of hij meende het; hij meent er geen woord van; het is -s of gemeend.
5. het ervoor houden, oordelen : men mene niet dat hij van standpunt zal veranderen; hij meende de grote heer te moeten uithangen; ik meen van ja; de reden daarvan is, naar ik meen, daarin te zoeken; de jongen, die hij meende zijn vriend te zijn; wat je meent ! dat zou ik -! meen je dat hij het doet? hij doet het zeker niet; wat meent hij wel? wat denkt hij wel? Syn. → achten.
6. wanen : hij meende zich al meester van de toestand.
7. verwachten : eerder dan je meent.
8. als zijn gevoelen te kennen geven : zijn luidruchtigheid was wat opgeschroefd, meende zij.

< >