Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

melaatsheid

betekenis & definitie

(mə:la:tsheit) v.

I. Eig. besmettelijke, slepende huidziekte vooral in het oosten, die ook het gebeente aantast en vingers en tenen afvreet. Ook : lepra.

II. Metf.

1. uitslag, verkalking van gemetselde muren.
2. wat afstoot als de melaatsheid (I): de exkommunikatie sloeg hem met maatschappelijke melaatsheid.

Enc. De melaatsheid of lepraziekte behoort tot de vreselijkste gesels der mensheid. De slachtoffers worden uit de maatschappij gestoten, naar afgelegen oorden gevoerd en gaan dikwijls ellendig ten gronde. De ziekte is sedert duizenden jaren bekend. Door de schepen werd zij uit het oosten naar Europa gebracht. In de middeleeuwen heeft zij vreselijk onder alle volken van dat werelddeel gewoed; thans komt ze nog plaatselijk voor o. a. in Spanje en Portugal, in de havenplaatsen van Zuid-Frankrijk, in de Balkan-landen enz.

In de noordelijke streken van Europa is zij bijna geheel verdwenen. In Azië, Afrika en in enkele delen van Zuid-Amerika vindt men nog lepralijders. In de Britse dominions, koloniën of andere overzeese gebiedsdelen in Azië en Afrika leven thans nog bijna twee miljoen lepralijders. Bekend is het eiland Molokai, een der HawaiïEilanden, om zijn leprozerie, waar Pater DAMIAAN de zieken verzorgde en het slachtoffer werd van zijn toewijding. In Suriname was Pater P. DONDERS de apostel der melaatsen. Tot nog toe heeft men nog geen serum tegen de lepra ontdekt, wel een heelmiddel tegen de ziektekiemen, zodat een uitbreiding der ziekte kan worden voorkomen.

< >