(’me:) (sleepte mee, meegesleept)
I. (heeft)
1. slepend met zich medevoeren : zij sleepten hun ketens me(d)e; dat handelskantoor sleepte in zijn val veel bijhuizen me(d)e.
2. in zijn gevolg hebben, met zich brengen : ontucht sleept een reeks van onheilen met zich mee.
3. onzacht ergens heen brengen : hij sleepte haar mee naar zijn kamer.
4. doen sterven, wegrukken : de epidemie sleepte duizenden slachtoffers mee.
5. overmeesteren : zich door zijn drift laten -; door de stijl van de roman meegesleept.
II. (is) erachter aan slepen : een -de japon; -de kettingen van een wagen.