(me:r) [komp. van veel]
I. bn. in grotere hoeveelheid : nieuwe zaken; andere dingen; stemmen van de tegenpartij; een woord van één of lettergrepen.
II. o. wat meer is, grotere hoeveelheid : hij heeft niet veel vrienden, zijn kameraad heeft er ...en zo van die dingen; hoe men heeft, hoe men hebben wil; onder -; naar smaken, naar meer doen verlangen; wat is of zegt, wat meer betekent; zonder -, zonder nog wat anders daarbij te voegen of terstond daarop. III. bw. 1. in hoger mate, sterker: Hij leed dan ooit te voren; behaaglijk; en bepaald hierom; iets - en waarderen; hoe ik het bezie, hoe mooier ik het vind; des te overtuigd; dan eens, herhaaldelijk ; zij kreeg achterdocht, te daar, dewijl, omdat... → min. Tgst. minder.
2. veeleer: uit tijdverdrijf dan...; dood dan levend.
3. minder zeldzaam : wandelen; zij had hen gaarne gezien, maar...
4. verder, boven het reeds genoemde : een park met beuken, dennen en de hemel weet welke bomen al beplant; en zo (al) -; wel een geacht ambtenaar, maar -→ ook niet.
5. verder in de tijd : hij kan niet lopen; nauwelijks herkenbaar; daar was geen leven in; niet zijn, gestorven zijn.