( martəlen) (martelde, heeft gemarteld)
1. folteren inz. om wille van het geloof: in de eerste tijden van het kristendom werden veel kristenen gemarteld. Syn. → folteren.
2. doen lijden, pijn veroorzaken, kwellen: iemand op de pijnbank -; een hond -; de herinnering aan die wrede dagen martelt hem; het gemoed, het hart. de ziel -
3. door pijn gekweld worden : hij heeft de hele nacht van de kiespijn liggen -.
4. Gew. sukkelen, tobben : hij is al lang aan ’t -.