Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

mark , merkteken

betekenis & definitie

(-en; -je) [~ merk(teken)]

A. v.
I. Eig. eertijds, grenspaal, grensland : de Deense en de Spaanse maakten deel uit van het rijk van Karel de Grote.

II. Metn. binnen bepaalde grenzen besloten gebied nl.

1. onverdeelde grond van een markgenootschap : de -en in Twente.
2. gebied van een honderdschap. -
B. m. met een merk getekend iets nl.
1. Veroud. gewicht voor edele metalen en edelgesteenten, ± 246 g.
2. munteenheid in het Duitse Rijk : dit boek kost 200 -; geef mij voor al die -en een vaar goudstukken.

< >