Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

Maerlant

betekenis & definitie

('ma:rlant) (Jacob van) Nederlands dichter, °±1235 in het Brugse Vrije, wsch. te Damme, trad in de geestelijke stand en was koster in het later met Brielle verenigde Maerlant, werd ± 1266 schepenklerk d.i. gemeentesekretaris en ♰wsch. 1300 te Damme (standbeeld). Aanvankelijk bewerkte hij ridderromans, die hij later verwierp, o. a.

Alexanders Geesten (naar het Latijn); Historie van den Grale; Merlijns Boeck (naar het Frans); Die Historie van Troyen (naar het Frans). Ook didaktische werken als Der Naturen Bloeme; De Rijmbijbel (➝bijbel) en Heiligenlevens bracht hij uit het Latijn in het Nederlands over.

Zijn Spieghel Historiael, een wereldgeschiedenis, heeft hij bewerkt naar een Latijns model en aangevuld uit andere bronnen, o.a. over de geschiedenis der Nederlanden. Van zijn strofische gedichten zijn de drie belangrijkste: Wapene Martijn (Wee.

Martijn!) zo genoemd naar de aanvangswoorden, een klacht over de maatschappelijke misstanden; Der Kercken Clage, een scherpe satire over ingeslopen gebreken; Van den Lande van Oversee, een oproep tot de kruistocht. Door zijn grote werken wilde hij aan de behoefte aan kennis der opkomende burgerij tegemoetkomen en het onrecht, waaronder de lagere klassen gebukt gingen, aan de kaak stellen.

< >