('lu:sifer) m. [Lat.]
I. Eig. lichtdrager nl.
1. Veroud. planeet Venus als morgenster.
2. opperste engel vóór zijn opstand tegen God en val : droeg de morgenster aan het voorhoofd.
3. l u c i f e r (—a; -tje) meestal houten stokje met een kop van zwavel of andere stof die door wrijving gemakkelijk ontbrandt : de -s zijn in het begin der 19de eeuw uitgevonden in Engeland waar ook hun naam werd uitgedacht; een vak, doosje -s; fosforlucifer; vonkvrije -s; -s die niet nagloeien; Zweden is het voornaamste produktieland van -s; eeuwige -, rappie.
II. Metn. [van I 2] treurspel van Vondel over Lucifer’s opstand en val.