('los) (kwam los. is losgekomen)
1. uit gevangenschap enz. vrij komen: hij zal spoedig -.
2. vrij komen van iets waaraan het verbonden was: de hoest, het slijm komt los.
3. beweeglijk worden: de schroef komt los; een glaasje om de tongen los te doen komen.
4. beschikbaar worden: daardoor komen veel kapitalen los.
5. ter beschikking komen: informeren naar dienstmeiden, die -.
6. in beweging komen: om halfvijf had de receptie plaats en toen kwam een hele hoop mensen los of toen kwam het los.
7. tot uiting komen: toen kwamen de tranen en de verwijten los.
8. zich, zijn gevoelens uiten: hij komt niet gauw los.