('loz) (barstte los, is losgebarsten)
1. barstend losgaan: een naad kan -.
2. plotseling en krachtig te voorschijn komen: een -de lavastroom; een -d onweder; -d kanongebulder; de vijandelijkheden stonden op het punt (om) los te barsten; de omwenteling, het oproer barstte los; de geestdrift, de verontwaardiging kan -.
3. zich plotseling met geweld uiten: in scheldwoorden, snikken, tranen, woede -.