Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

Limburg

betekenis & definitie

I. [msch. linde + burcht]

1. de stad ➝ Limbourg, thans in de provincie Luik.
2. Uitbr.
a. ➝ Belgisch-Limburg.
b. ➝ Nederlands-Limburg.

Geschiedenis. De streek, die nu de twee genoemde provincies vormt, was in de Oudheid bewoond door de Eburonen, die door de Romeinen werden vernietigd; later door de Taxanders en de Tongeren. Het gebied ten oosten van de Maas, maakte in de middeleeuwen deel uit van het graafschap, later hertogdom Limburg, dat in de XIde eeuw ontstond, zijn naam ontleende aan het slot, op de plaats, waar thans Limburg (in de provincie Luik) ligt, en na de Slag bij Woeringen 1288 met Brabant werd verenigd. Het gebied ten westen van de Maas was het graafschap Loon. In de middeleeuwen was het hertogdom Limburg een der Zeventien Provinciën der Nederlanden. Onder de Franse heerschappij (1795-1815; werd het Land van Herve, een deel van het hertogdom Limburg, bij het departement der Ourthe gevoegd, terwijl het overige van het hertogdom en het graafschap Loon het departement der Neder-Maas vormden. Dit departement werd 1815 de provincie Limburg, die 1839 in Belgisch- en Nederlands-Limburg werd gesplitst. Limburgse vorsten

1. Walram I, graaf XIde eeuw
2. Hendrik I < 1 1082

hertog sedert 1101

3. Walram II < 2 1119
4. Hendrik II < 3 1139
5. Hendrik III < 4 1167
6. Walram III < 5 1221
7. Hendrik IV < 6 1226
8. Walram IV < 7 1246
9. Irmingard < 8 1280

Reinoud van Gelder, schoonzoon van 8 1283 II. (gebroeders Pol, Herman en Janneke van) Vlaamse miniatuurschilders, 1411-1410 in de dienst van de graaf de Berry, verluchtten grotendeels zijn getijdenboek Les trés riches ➝ Heures.

< >