('li:banon) m. [Hebr. wit gebergte]
1. bergketen ten N. van Palestina 3066 m hoog : de ceders van de .
2. Uitbr. republiek aldaar, 10.500 km2, 1.050.000 inw., waarvan de grootste helft kristenen, de kleinste helft mohammedanen zijn. Hoofdstad : Beiroet. De Libanon werd nooit volkomen door de Turken onderworpen. In 1860 kwamen de katolieke maronieten in opstand tegen de verdrukkende Droezen. De Turken kozen partij voor deze laatsten en geweldige moordtonelen hadden plaats, waaraan eerst door de verontwaardiging van geheel Europa een einde kwam. Na de Eerste Wereldoorlog in 1922 werd het met Syrië een Frans mandaat en verkreeg een eigen konstitutie; in de Tweede Wereldoorlog in 1944 werd het een zelfstandige republiek.