('leuvәn) [msch. leu, lo, bos + ven, veen] stad in Brabant, 424 ha. 36.961 inw. Bier-, tabaks- en sigarenindustrie, kledingindustrie, chemische industrie, leer- en schoennijverheid.
Universiteit; gotische gebouwen: Hallen (XIVde eeuw) oorspronkelijk voor de lakenhandel, later universiteitsbiblioteek. Stadhuis (XVde) door DE LAYENS, St.-Pieterskerk (XVde), St.-Geertruidekerk (XVde); St.-Michielskerk (1666) in barokstijl. De stad wordt voor het eerst genoemd naar aanleiding der Noormannen, die er zich 884 vestigden en 891 door Arnulf van Karintië werden verslagen. In de XIde eeuw was het de zetel van de Graven van Leuven, die 1095 de titel Hertogen van Brabant aannamen. Het aantal inwoners bedroeg in de XIVde eeuw, naar men zegt, 100.000, dat der lakenfabrikanten 200. Bij de opstand der wevers, onder COUTEREEL, wierpen de wevers 1379 aanzienlijke adellijke raadsheren uit de vensters van het stadhuis (Leuvense Defenestratie). De universiteit, die 1426 door Jan IV, leuven vervolg?hertog van Brabant, werd gesticht, was in de XVIde eeuw de eerste van Europa. In het begin van de Eerste Wereldoorlog werd een deel der stad met de Hallen (biblioteek der universiteit) vernietigd. Na die oorlog konden, met Amerikaanse hulp, de Hallen hersteld en een nieuwe biblioteek opgericht worden die echter in de Tweede Wereldoorlog 1940 nogmaals werd afgebrand. Geboorteplaats van Q. Matsijs, van Espen.