Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

Latijnse letterkunde

betekenis & definitie

(la'tijnsə) v. letterkunde der oude Latijnen of Romeinen en der Latijnse schrijvers in de middeleeuwen.

Geschiedenis. Afgezien van de oudste gedenkschriften (godsdienstige formules, liederen, wetten, grafschriften enz.), die geen letterkundige waarde hebben, onderscheidt men vier tijdperken.

1. Tijdperk van het Hellenisme of de Griekse invloed 234-78 v. K. Het begint met LIVIUS ANDRONICUS, de schepper van het treurspel; NAEVIUS en ENNIUS beoefenden het heldendicht; PACUVIUS en Accius het treurspel, LUCILIUS het hekeldicht, PLAUTUS en TERENTIUS het blijspel. CATO de Oude het proza.
2. De Gouden eeuw of klassiek tijdperk tot en met Augustus’ regering, 78 v.-14 n.K. De taal bereikt haar hoogste ontwikkeling en de schrijvers munten uit door waar en diep gevoel, geuit op pittige wijze. Deze zijn de lierdichters CATULLUS en HORATIUS, de leerdichter LUCRETIUS, de geleerde VARRC, de redenaars CICERO en HORTENSIUS, de heldendichter VERGILIUS, de elegieëndichters TIBULLUS, PROPERTIUS, OVIDIUS en de geschiedschrijvers CAESAR, CORNELIUS NEPOS, ATTICUS, SALLUSTIUS, LIVIUS.
3. De Zilveren eeuw in de Keizerstijd 14-100 n.K., vertoont reeds sporen van verval. De zuiverheid en juistheid van het spraakgebruik wordt minder, het proza ontleent een menigte uitdrukkingen en zinswendingen aan de poëzie, de dichterlijke taal wordt hoe langer hoe meer retorisch en tracht onder schitterende frazes en stoute beelden het gebrek aan diep en waar gevoel te verbergen. Nochtans behoren tot deze periode grote schrijvers als de wijsgeer SENECA, de geleerden PLINIUS de Oude en de Jonge, de retor QUINTILIANUS, de puntdichter MARTIALIS, de hekeldichter JUVENALIS, de geschiedschrijvers TACITUS en SuETONius. In deze tijd leefden ook de geschiedschrijvers POMPEJUS TROGUS, JUSTINUS, VELLEIUS PATERCULUS, VALERIUS MAXIMUS, CURTIUS ; de geleerden CELSUS en COLUMELLA ; de dichters MANILIUS, PHAEDRUS, LUCILIUS Junior, PERSIUS, LUCANUS, PETRONIUS, VALERIUS FLACCUS, SILLIUS ITALICUS, STATIUS.
4. Uit het Kristelijk tijdperk 100-500, zijn te noemen : de apologeten TERTULLIANUS, MINUCIUS FELIX, ARNOBIUS, LACTANTIUS ; de heidense prozaschrijvers FRONTO, GELLIUS, APULEJUS, FLORUS, EUTROPIUS, VICTOR, AMMIANUS MARCELLINUS, SYMMACHUS, MACROBIUS ; de heidense dichters AVIENUS, AUSONIUS,

CLAUDIANUS ; de kerkvaders CYPRIANUS, HILARIUS, AMBROSIUS, HIERONYMUS, AUGUSTINUS ; de kristelijke dichters JUVENCUS, PRUDENTIUS, PAULINUS VAN NOLA, COMMODIANUS, SlDONIUS APOLLINARIS, VENANTIUS FORTUNATUS ; de kristelijke geschiedschrijvers SULPICIUS SEVERUS, OROSIUS en de prozaschrijvers SALVIANUS, BOËTHIUS, ENNODIUS, CASSIODORUS.

< >