('landən) (landde, geland)
I. (heeft) aan land brengen, zetten : troepen -.
II. (is)
1. bij het land, voor de wal komen : de boot is geland.
2. aan land gaan, komen : hij is op een onbekend strand geland.
3. op de grond neerkomen : de vlieger landde vlot. Syn. →: aan-, belanden.