(kwalifi'ka:si) v. (-s)
I. Eig. het kwalificeren inz.
1. (3): de van een daad.
2. (4) : de van iemand voor een ambt.
II. Metn.
1. [van I 1] rechtskundige benaming: „moord” is de voor opzettelijke levensberoving.
2. [van I 2] geschiktheid.