('kruimәlәn) (kruimelde, heeft gekruimeld)
A. BEDR. tot kruimels wrijven : beschuit -. -
B. ONZ.
I. Eig.
1. kruimels opleveren nl.
a. kruimels van zich geven : droog brood kruimelt gauw.
b. door iets stuk te breken, kruimels maken, laten vallen : dat kind zit met zijn boterham te -.
II. Metf. bij kleine beetjes tegelijk, knoeierig werken : zij zijn daar aan 't -.