I. (‘krijtən) (kreet, kreten; heeft gekreten) Verh.
1. luid roepen, schreeuwen inz. van smart : droevig om iets; -de varkens. →: tiend. Syn. →: gieren. 2. huilen, schreeuwen, wenen : -de kinderen. Syn. →:grijnen.
3. door krijten in een bepaalde toestand brengen : zijn keel hees, zijn ogen rood -.
II. ('krijtən)( krijtte, heeft gekrijt) met krijt besmeren : de biljartkeu -.