m. (-en; -je) [msch. ~ kring]
I. Eig. hoepelvormig voorwerp uit bloemen of bladeren samengesteld : een vlechten; de kunstenaar werd een menigte -en vereerd; bloem-, bruids-, laurier-, lauwer-, lijk-, mirte-, pik-, rozen-, stralen-, zegekrans. → wijn. Syn. → cirkel.
II. Metf.
1. gedeelte van een schoen onder om de voet heen, en aan de zool bevestigd.
2. besloten gezelschap, kring : een -je van letterkundigen.
III. Metn. [van II 2] bijeenkomst van zo een gezelschap : de juffrouwen hielden haar -je.