Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

kraai (vogel)

betekenis & definitie

(kra:i) v. (–en; –tje) [klnb.]

1. Eig. op de raaf gelijkende, doch kleinere tandsnavelige zangvogel (Corvus) : men onderscheidt de zwarte – (C. corone) die zwart is met een paarse en groene weerschijn op de vleugels, en de bonte – (C. cornix) die grijs is met zwarte kop, staart en vleugels; een vliegende – vindt altijd wat.

Gez. de ene – pikt de andere de ogen niet uit, ze kijven, maar menen het niet; de –en zullen het uitbrengen, de zaak zal wel eens bekend worden; één bonte – maakt nog geen (koude) winter, uit één enkel feit mag men nog geen gevolgtrekking maken; –en moeten op aas loeren, ieder moet zijn aard volgen.

2. Metf. spotnaam voor een persoon met donkere kleding inz. voor een geestelijke.

< >