I. bn.
1. van koper: vaatwerk; de huid van een schip; bruiloft, na 12 1/2 jaar; Bijb. de zee, reusachtig koperen waterreservoir, op twaalf runderen rustend, ten oosten van de tempel van Salomon te Jeruzalem, met een inhoud van ± 80 000 l. ➝ geld.
2. als van koper: de hemel in de woestijn; O.I. de ploert, de zon.
II. (koperde, heeft gekoperd) met koper bekleden: het dak van een dom -.