Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

koor

betekenis & definitie

o. (koren; -tje) [Lat. chorus]

A.
I. Eig. in Oud-Griekenland, zang met dans, oorspronkelijk ter ere der goden, later een der hoofdbestanddelen van een toneelstuk.

II. Metn.

1. meerstemmig zang- of muziekstuk: een uitvoeren.
2. gezamenlijke personen die zulke stukken uitvoeren: mannen-; in een meezingen; gemengd -, voor mannen- en vrouwenstemmen; „ja”, klonk het in -, uit aller mond.

Syn. rei. Tgst. solo.

B. Uitbr. [van II 2]
I. Eig.
1. zangkoor met orgel, oorspronkelijk boven, tegenover het hoogaltaar in een kerk.
2. Uitbr. meestal verhoogd ruim in een kerk, waar het hoogaltaar staat: hoog-, priesterkoor.

II. Metn. koorgebed: het zingen.

< >