Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

kanis

betekenis & definitie

I. v. (-sen) [msch. Lat. canistrum d. i.] mand nl.

1. over de schouder gedragen vissersmand inz. met een platte zijde en met een deksel: zij ging met gevulde naar de markt.
2. a. mand met houten deksel die het middageten bevat.
b. Uitbr. blikken eetketeltje.

II. m. (-sen) Barg. hoofd, kop; zij sloegen op malkanders -sen; hou je -, zwijg.