bn. en bw. (-er, -st)
1. goedgezind, welwillend: iemand zijn; een onthaal; een oog op iemand werpen.
2. voorspoedig: een jaar; een -e wending; het geluk was hem een -e uitslag; gelegen.
Syn. ➝ batig.
3. goed. voordelig: de wind is voor de reis.
4. aangenaam, innemend: een uiterlijk.
5. toestemmend: op iets beschikken.