(gebeurde, is gebeurd) [< beuren, zich gedragen, plaatshebben]
1. plaatshebben inz. van bepaalde feiten: er is een ongeluk met hem gebeurd; dat zal (nooit) -; wat (er) ook moge -; het gebeurde vergeten, laten wat het is.
Syn. geschieden, plaatsgrijpen, plaatshebben, plaatsvinden, voorvallen.
2. Veroud. overkomen: dat is mij nooit gebeurd.
3. Veroud. ten deel vallen: mocht mij dat geluk nog eens -?
Syn.➝ bejegenen.