m. [Mned. nernst < naarstig d. i. vlijtig]
I. Eig. Veroud. vlijt, inspanning, ijver.
II. Metn.
1. stemming tot ernst, tot plichtsbetrachting of overpeinzing: met een plooi van om zijn mond; hoge, heilige -; iemand met iets onder de ogen brengen; de des levens, de ervaringen die ernst moeten verwekken.
Syn. gestrengheid.
Tgst. ➝ lichtvaardigheid.
2. wat men in ernst, werkelijk meent: ’t is geen gekheid, maar -; het is mij -; iets in zeggen, het werkelijk menend, niet uit gekheid.
3. iets wat ernst vereist: voortaan zal het leven voor je zijn.