Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

Elisabeth van Engeland

betekenis & definitie

(e'li:zabet)

1. koninginnen
I. 1558-1603, dochter van Hendrik VIII en Anna Boleyn, ° 1533 te Greenwich, werd opperhoofd van de Anglikaanse Kerk, ondersteunde de protestanten ook in Schotland, Frankrijk en de Nederlanden, die haar 1585, na de dood van prins Willem I van Oranje, de heerschappij aanboden. Zij wees deze af maar zond Leicester. In 1587 liet zij haar nicht en mededingster Maria Stuart vermoorden. Haar gunsteling Essex kon echter de katolieke Ieren niet bedwingen, ✝ 1603 te Richmond. Zij bracht het land tot grote bloei en legde de grondslag van de Engelse zeemacht (1588 vernietiging der Spaanse Onverwinnelijke Vloot). Onder haar valt ook de bloeitijd van de Engelse letterkunde en het begin van de Engelse kolonizatie in Noord-Amerika.

II. sedert 1952

2. gemalin van koning George VI, ° 1900 in Schotland.

< >