I. ('do:r) (kliefde door, heeft doorgekliefd)
1. voortgaan met klieven.
2. door klieven in stukken verdelen: hout -.
II. ('kli:vən) (doorkliefde, heeft doorkliefd) er doorheen schieten, terwijl men de stof waardoor men gaat, vaneenscheidt: een schuit doorklieft de baren; een pijl doorklieft de lucht.