(don ki'chot) m.
1. Eig. avontuurlijke held van de gelijknamige roman van → Cervantes.
2. don quichot (-s)
Metf. hersenschimmen najagende, overedelmoedige, maar onpraktische idealist.
Enc. Don Quichot „de ridder van de Droevige Figuur” heeft, door het lezen van ridderromans, het hoofd geheel en al verloren. Hij trekt op avonturen uit en ziet wonderen in doodeenvoudige dingen. Een kudde schapen ziet hij aan als een kudde geharnaste ridders, en windmolens, als reuzen, die hij met zijn speer aanvalt. Al zijn vermeende heldendaden verricht hij ter wille van zijn denkbeeldige geliefde Dulcinea van Tobosco. Zijn metgezel, Sancho Panza, een boerenjongen, die voor schildknaap fungeren moet, is het tegenovergestelde van zijn heer; hij ontziet al de grillen en dwaasheden van zijn meester, maar bekijkt niettemin alle dingen van hun nuchtere praktische kant.