Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 29-06-2020

Brom

betekenis & definitie

I. 1. (Eduard) Nederlands letterkundige, ° 20 juli 1862 en ✝ 24 apr. 1935 te Amsterdam; vooral bekend door zijn gedichten o. a. Opgang (1895), Grootstad (1926).

2. (Gerard) Nederlands letterkundige ° 1882 te Utrecht, was hoogleraar te Nijmegen; schreef o. a. Vondel's Bekering (1907), Romantiek en Katholicisme (1929), Java in onze Kunst (1931).
3. (Jan Eloy) Nederlands edelsmid, ° 23 aug. 1891 te Utrecht; konservator van het Aartsbisschoppelijk Museum aldaar.

II. brom. m. drank, alleen in uitdrukkingen : een in hebben dronken zijn.

< >