v. (-ten) [Fr. bonnet, naam van een zachte stof. < Metn.] hoofddeksel van die stof nl.
1. Algm. muts van zachte stof zonder naad.
2. Inz. hoofddeksel der katolieke geestelijken met drie of vier punten: de van de priesters is zwart, die van de
bisschoppen paars, die van de kardinalen rood, die van de paus wit.
Syn. baret.