Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 29-06-2020

Bonifatius

betekenis & definitie

(boni'fa:sius)

I. [een der volgende heiligen] mansnaam. Ook : Bonefaas, Faas.

II. (H.)

1. martelaar in Cilicië, 307 ; feest: 14 mei, een der ijsheiligen.
2. apostel der Friezen en Duitsers, ° 675 in Engeland, benediktijn, landde 716 te Wijk-bij-Duurstede om het geloof in Friesland te prediken, maar werd door Radboud genoodzaakt naar Engeland terug te keren; ging in 718 naar Rome en werd door paus Gregorius II als geloofsverkondiger naar Duitsland gezonden, waar hij o. a. de abdij Fulda stichtte; predikte met de H. Willibrordus drie jaar in Friesland en volgde hem op als bisschop van Utrecht; werd 5 Juni (feest) 754 te Dokkum vermoord. Graf te Fulda.
3. ° einde der XIIde eeuw te Brussel, onderwees de teologie te Parijs en te Keulen, bisschop van Lausanne, ✝ omstr. 1260 nabij het klooster der cisterciënzernonnen Terkameren bij Brussel; feest : 19 feb.

III. pausen :

I. (H.} 418-422, had met de tegenpaus Eulalius te strijden.

II. 530-532 ; tegenpaus : Dioscorus. III. 607. IV. (H.) 608-615. benediktijn, maakte van het Pantheon te Rome, een kristelijke kerk; feest: 25 mei.

V. 619625.

VI. 896, regeerde slechts 15 dagen. VII. tegenpaus 974 en 984-985. VIII. 1294-1303, kwam in strijd met Filips IV van Frankrijk die de geestelijkheid zware belastingen had opgelegd, werd door hem 1303 gevangengenomen. IX. 1389-1404.

< >