(bombar'de:rən) (bombardeerde, heeft gebombardeerd)
1. met bommen beschieten : een vesting -.
2. meestal voor de aardigheid bestoken : iemand met papieren ballen -.
3. aanhoudend kloppen op : een deur -.
4. onverwacht aan het hoofd stellen van iets: iemand president -.
5. de kern van een → atoom, met kleine stofdeeltjes, als neutronen en protonen, bestoken om het atoom te doen stukspringen.