o. (-en)
1. Eig. het bevelen: een geven tot arrestatie; op, hoger, uitdrukkelijk -; om iets te doen; ik ben tot uw -en.
Syn. gebod, last, opdracht, order, voorschrift. Tgst. tegenbevel.
2. Metn. toevertrouwde macht om te bevelen: het hebben, voeren over; onder staan van.
Syn. gebied, gezag, macht.