('basta:rt) m. (-en, -s) [msch. Mlat. bastum, pakzadel die in Zuid-Frankrijk door de muilezeldrijvers als bed wordt gebruikt]
I. Eig, buiten huwelijk verwekt kind. Syn. natuurlijk -, onecht -, onwettig kind.
II. Metf.
1. dier van gemengd ras : een lelijke van een mop en een fikhond.
2. nieuwe plantevorm door kruising van ongelijksoortige planten verkregen: een van pruim en perzik.
3. bastaardwoord.