(a'ta:lia)
1. Eig. dochter van Achab, gemalin van Joram, koning van Juda; bemachtigde de troon na de eenjarige regering van haar zoon Ochozias, deed diens erfgenamen vermoorden, behalve Joas, die de hogepriester Joïada omstr. 880 op de troon herstelde.
2. Metn. treurspel van Racine.