(an'tillənn) mv. [Sp. antes, vóór (de kust van Azië, zoals men eertijds dacht) + islas, eilanden] eilandenboog die de Caribische Zee omsluit.
Indeling.
1. Grote Antillen: Cuba, Jamaica, Haïti, Portorico.
2. Kleine Antillen: Eilanden boven de Wind [aan de loefzijde van de N. O.-passaat] en Eilanden beneden de Wind [aan de lijzijde van de N. O.-passaat].