('af) (rende af, afgerend)
I. (heeft)
1. zich rennend verwijderen : van het plein –.
2. op iemand toerennen.
3. door rennen doen loslaten : het paard heeft zich een hoefijzer afgerend.
4. rennend afleggen : een weg –.
5. rennend doorkruisen : een streek –.
6. rennend afmatten : zich –.
II. (heeft en is) naar beneden rennen : een heuvel –.