('av) (bracht af, heeft afgebracht)
1. er van verwijderen : een schip van een ondiepte -.
2. afleiden : iemand van zijn onderwerp -
3. af doen zien : iemand van een besluit -.
4. ongeschonden bewaren : er het leven -.
5. op een bepaalde wijze verrichten : het er goed, slecht -.
6. naar beneden brengen.
7. stroomafwaarts voeren.
afbrenger m. (—s). afbrenging v. afbrengster v. (-s).