(ook wel Aqeda of Aqedat Jitschaq, ‘binding van Izaak’), de traditioneel-joodse aanduiding voor het verhaal over Abraham en Izaak in Gen. 22 en de joodse uitleggingsgeschiedenis daarvan (in de christelijke traditie spreekt men meestal van ‘het offer van Abraham’). In de haggadische versies van dit verhaal (zowel in de joods-hellenistische literatuur als in de rabbijnse) wordt dikwijls een sterk accent gelegd op de onvoorwaardelijke bereidheid van Izaak zichzelf te laten offeren en zijn vreugde daarover, en op Abrahams ongeschokte vertrouwen op God.
Een ander motief dat gaandeweg een rol gaat spelen is het soteriologische karakter van het ‘offer’ van Izaak: zijn volstrekte bereidheid zich te offeren wordt geïnterpreteerd als een daad waarop latere generaties Israëlieten zich kunnen beroepen als zij God om hulp en redding smeken (soms wordt zelfs over het bloed van Izaak gesproken, mogelijk onder invloed van en polemisch gericht tegen de christelijke leer van Jezus’ offerdood); zie ook Verdienste der Vaderen. De Izaak-Christus-typologie die men impliciet al in het Nieuwe Testament vindt (zie Rom. 8:32) inspireert latere christelijke auteurs tot andere vormen van uitleg van Gen. 22.