a. einde;
b. tegenvaller, teleurstelling;
c. iets wat lelijk of moeilijk is; het pak zit een sof = zit slecht; hij heeft een sof = hij verkeert in moeilijke omstandigheden; een sof innemen, in moeilijkheden komen; het woord is in de Nederlandse volkstaal opgenomen in de betekenis: tegenvaller, strop en vormt het eerste lid van talrijke Nederlandse samenstellingen, bijv. een sofadvocaat, een sofstuk, een sofjurk, sofweer enz.