een niet onvermaard Nederlandsch Dichter, gesprooten uit het geslagt van dien naam, waarschijnlijk een der talrijksten in takken, bij het geheugen der menschen bekend, gelijk het alomme bekende Stamboek ten duidelijkste kan uitwijzen. In den Jaare 1676 wierdt hij te Amsterdam gebooren; zijn Vader was JAN WILLINK, een niet onvermaard Wondheeler in die Stad; tot wiens eere wij niet kunnen nalaaten, hier, in 't voorbijgaan, aan te teekenen, dat hij, in den Jaare 1690, als Deken van het Wondheelersgilde, nevens de andere Overluiden, heeft medegewerkt tot het oprigten van dien kloeken achtkanten Toren of Koepel, boven de St.
Antonis-Waag, op de Nieuwe Markt, alwaar, zedert, ontleedkundige lessen, door eenen Hoogleeraar in die Weetenschap, worden gegeeven. DANIEL WILLINK, door zijnen Vader tot den Wijnhandel bestemd, voldeedt in zo verre aan die schikkinge, dat hoewel hij zijn hoofdbedrijf vlijtig waarnam, de snipperuuren, egter, besteed wierden aan de beoeffeninge der dichtkunde, en daar mede vermaagschapte kundigheden. Eene grondige kennis der Fransche taale maakte hij zich, onder andere, eigen. De eerste, in haare soort, eenigzins volwassene vrugt daar van, was een Tooneelstuk; ’t welk hij, evenwel, tot rijper jaaren gekoomen zijnde, en toen zijn smaak zich geheel en al tot de gewijde dichtkunde bepaalde, voor het zijne niet wilde erkennen.Het Kunstgenootschap, bekend bij den naam Constantia et Labore, verkoos hem, eerlang, tot een zijner Leden. Den avondstond zijns leevens sleet WILLINK in de stede Beverwijk, en overleedt ’er ook, op den zestienden October des Jaars 1722, in den ouderdom van vierenveertig jaaren. Zijne stoffelijke Overblijfzel rusten in het Koor der Kerke ter gemelde Stede. WILLINK was lidmaat der Hervormde Gemeente te Amsterdam, en heeft ’er ook den post van Diaken, meermaalen, met lof waargenomen. Daar ’s Mans Werken, over ’t geheel genomen, niet genoeg bekend zijn, immers niet genoeg geleezen worden, vinden wij geraaden, eene lijst daar van hier in te lasschen. In orde des tijds volgen zij aldus op elkander: Amsterdamsche Tempe, of de Nieuwe Plantagie, in twee Boeken, nevens den Amstelstroom, met Plaaten, 1712; Bloemkrans van Christelijke Liefde en Zededichten, nevens eenige Christelijke Gezangen en Bijschriften voor het Diaken W'ees- en Oude Vrouwenhuis te Amsterdam; met plaaten, 1714. Lusthof van Christelijke Dank- en Bedezangen, benevens eenige op nieuw berymde Pfalmen, 1715. Christelijke Gebeden voor ijder dag der vreede, en op bijzonders tijden en voorvallen gepast en met zangen verrijkt, benevens een Schriftuurlijke Keten van aaneengeschakelde waarheid voor de kinderen, 1717. Amsterdamsche Buitensingel nevens de omleggende Dorpen, opgeheldert door aantekeningen over veele voornaame Geschiedenissen, 1723. Eene Amsterdamsche Arkadia, onder zijne nagelaatene Schriften gevonden, is, eenige jaaren naa ’s mans overlijden, door den Heer GERRIT SCHOEMAKER ter drukperze bezorgd en uitgegeeven.
De Vriend en Kunstgenoot van den Heere DANIEL WILLINK, de zoetvloeiende Dichter DAVID VAN HOOGSTRATEN, Stelde, bij ’s Mans afbeelding, het volgende bijschrift:
„ Vernuft en deugd en goede zeden,
„ Geschikt naar ’t richtsnoer van de reden,
„ En letterwijsheijt, opgegaart
„ Uit boeken, nacht en dagh doorblaart,
„ En bloemen, op Parnas gelezen,
„ Volmaken WILLINKS rechte wezen.”
Zie HALMA en HOOGSTRATEN.