beroemd Amsterdamsch Regent en Geneesheer, kwam ter waereld, op den elfden October des Jaars 1593. Volgens de meer eenvoudiger gewoonten van dien tijd, voerde hij den naam van Dr.
CLAAS PIETERSZOON TULP, en vinden wij, op de Regeeringslijst der Stad, ‘s mans naam aldus gespeld. Op den ouderdom van negenëntwintig jaaren, te weeten, in den Jaare 1622, wierdt hij tot Raad en Schepen zijner Geboortestad verkooren. Vijfmaalen, te weeten, in de Jaaren 1624, 1627, 1634, 1641 en 1642, bekleedde hij, zedert, de laatstgemelde waardigheid. In den Jaare 1654 beklom hij het Burgemeesterlijk gestoelte, en zat, behalven de eerste reize, nog driemaalen in hetzelve, naamelijk, in de Jaaren 1656, 1666 en 1671. Verscheiden voorbeelden leveren de Regeeringslijsten van Amsterdam uit, dat Mannen, die de werkdaadige Geneeskunde beoeffenden, en dagelijks, bij geringen en aanzienlijken, aan het krankbedde verscheenen, zo als het geval was van onzen TULP, met de Burgemeesterlijke waardigheid tevens bekleed waren. De Heer TULP, naamelijk, naa zich in de Geneeskunde geoeffend, en in die weetenschap den Doktoraalen trap te hebben beklommen, zette zich in zijne Geboorteplaats neder. Behalven ‘t geen hij, als Regent, ten beste van Stad en Vaderland verrigtte, heeft hij zich bij de burgerij verdienstelijk gemaakt, door zijne bevordering van eenige inrigtingen, de Geneeskunde betreffende. Onder andere gebrekkelijkheden, die op het algemeene welzijn een zeer nadeeligen invloed hadden, viel men dikmaals klagtig over de slegte gesteldheid der Apotheeken, en hoe dezelve dikmaals van de meest dienstige geneesmiddelen niet genoeg of geheel onvoorzien waren. Dr. TULP, het groot nadeel daar van gevoelende, was op verbetering bedagt, en slaagde daar in zeer gelukkig.
Op den achttienden April des Jaars 1635, eenige voornaame Doctoren in de Geneeskunde ten zijnen Huize vergastende, deedt hij hun den voorslag, of zij niet met hem van oordeel waren, dat het zeer heilzaam zijn zoude, een nieuw dus genaamd Winkelboek op te stellen, naar ’t welk alle Apothekers der Stad zich zouden te gedraagen hebben. De voorslag vondt terstond bij de meesten bijval, en wierdt, naa eenig overleg, algemeen goedgekeurd. Men benoemde straks zeven Doktoren, aan welke de volvoering van een Ontwerp wierdt opgedraagen. Dr. TULP was aan het hoofd derzelven. Het gezelschap, de opgenomene taak met ijver voortzettende, bevondt zich spoedig gereed met een Ontwerp; ’t welk eerst aan drie der voornaamste Apothekers, en vervolgens aan alle Doktoren der Stad voorgeleid, en wel dra algemeen wierdt goedgekeurd.
Men gaf 'er vervolgens kennis van aan de Wethouderschap, die het Opstel met haare goedkeuring bekragtigde, en, in den aanvang des Jaars 1636, algemeen hier ter stede invoerde. De heilzaame inval van Dr. TULP was de grondslag van het Genootschap van Geneesmeesteren, of Collegium Medicum, ‘t welk zedert wierdt opgericht. Daarenboven gaf de Heer TULP, van tijd tot tijd, lessen in de Geneeskunde, in een Vertrek boven de geweezene kleine Vleeschhal in de Nes. Hij volhardde in dit heilzaam werk, tot dat hij met de Burgemeesterlijke waardigheid vereerd wierdt. Behalven dit alles heeft hij geschreeven Geneeskundige Aanmerkingen, die in ‘t Latijn en Nederduitsch zijn in ‘t licht gegeeven.
Bij den Heer J. WAGENAAR vinden wij eene bijzonderheid vermeld, den Heer TULP betreffende, welke wij niet kunnen nalaaten, hier te vermelden. Op den achtëntwintigsten Januarij des Jaars 1672 was het vijftig jaaren geleeden, zints de Dr. TULP tot Raad in de Vroedschap der Stad verkoozen was. Het zeldzaam geluk besloot hij met een plegtigen maaltijd te vieren, en alle de Burgemeesters en Raaden daar toe te nodigen. De Burgemeester woonde aan de Westzijde der Keizersgraft, tusschen de Westermarkt en de Reestraat. Om het aanzienlijk en talrijk gezelschap behoorlijk te kunnen plaatzen, hadt de Heer TULP, in den Tuin agter zijn Huis, eene ruime Loots doen opslaan, en met eene zekere blaauwe stof behangen. De maaltijd wierdt ‘s middags gehouden, was zeer kostbaar en pragtig, en bestondt uit drie onderscheidene opdisschingen. Bij ieder aanrigting wierdt ’er een Latijnsch vers voorgeleezen en omgedeeld.
Het eerste was gemaakt door den Heer JAN SIX, toen schepen, en naderhand Burgemeester; het tweede door den Hoogleeraar PETRUS FRANCIUS; het derde door den Heer FRANÇOIS DE VICQ. Bij de tweede omdeeling, ontving, daarenboven, ieder Gast eenen Zilveren Gedenkpenning, op de gelegenheid slaande. Het gezelschap scheidde ‘s avonds ten elf uure. Twee bijzonderheden vindt men wijders van deezen Maaltijd aangetekend: de eene, ten dien tijde, vrij algemeen; de andere eene zeldzaamheid. De eerste was, dat ieder Gast een zwaaren schotel met Suikergebak en ingelegd Ooft van ‘t naageregt na huis nam; de andere, dat den Gasten Pijpen wierden aangebooden, nevens Tabak op Porceleinen schotels.
De Heer TULP overleedt, op den twaalfden September des Jaars 1674, en alzo in den ouderdom van ééne maand minder dan eenëntachtig jaaren. Hij hadt eene dogter verwekt, die de echtgenoote wierdt van den straks genoemden Heere JAN six, Heere van Wimmenum en Vromade, Schepen en Burgemeester der Stad.
Zie COMMELIN en WAGENAAR, Beschrijving van Amsterdam; BRANDT, Dagwijzer.