gebooren te Nijmegen, in den Jaare 1596, was een der geleerdste mannen van zijnen tijd, als zijnde grondig bedreeven in verscheiden takken van menschelijke Weetenschappen, Wijsbegeerte, Godgeleerdheid, Historiekunde in ’t algemeen, en de Vaderlandsche Oudheden in ’t bijzonder. Daarenboven hadt hij zo veel werks gemaakt van de beoeffeninge van vreemde taalen, dat van hem getuigd wordt, dat hij tien onderscheidene spraaken genoegzaam magtig was, om, zo niet in het spreeken, althans in het leezen van boeken, van dezelve zich te kunnen bedienen.
Behalven het Leeraarampt, onder de Hervormden, welk hij, in zijne Geboortestad, bekleedde, was hem ook aldaar de post van Hoogleeraar opgedraagen. Onder andere Werken, bij ‘s Mans leevens in ’t licht gegeeven. zijn vooral vermaard zijne Antiquitates Noviomagensus; ook onder den titel van Thesaurus Antiquarius Smetianus, sive Pinacotheca den Historiekundigen bekend. SMETIUS overleedt in den Jaare 1651, naalaatende eenen Zoon, insgelijks JOANNES genaamd; welke vervolgens door den druk heeft gemeen gemaakt, een kleine Kronijk van Nijmegen, voor het meerengedeelte door zijnen Vader opgesteld, doch vervolgens door hem zelven in orde gebragt en voltooid, onder den titel: Chronijk van de oude Stadt der Batavieren, waar in (nevens de Beschrijving van Nijmegen) de eerste oorspronk van deze landen, de achtbare oudheit van deze Stadt, de voortreflijkheit van hare privilegiën, en de voornaamste geschiedenissen van de vorige eeuwen kortelijk vertoont worden.
Zie WITTE, Diarium.