eerst Kapitein, naderhand Luitenant-Admiraal van Holland en Westfriesland, wordt, in ’s Lands Geschiedenissen, met lof vermeld, van wegens verscheiden kloeke daaden tegen de Barbarijsche Roovers, in de Middellandsche Zee verrigt. Hij volvoerde dezelve in de eerstgemelde hoedanigheid; zedert zijne bevordering, naa het sluiten van den Vrede, om welken te bewerken hij door ’s Lands Staaten wierdt gebruikt, hadt hij minder gelegenheid om zijne Krijgsdapperheid te oeffenen.
Van wegen de aanhoudende Kaaperijen der Algierijnen, en de daar uit ontstaande belemmering van den Nederlandschen Scheepvaart, zonden ’s Lands Staaten, in den Jaare 1724, den Schout bij nacht GODIN, met eenige Oorlogschepsn derwaarts, om over den Vrede te handelen. Als Kapitein voerde KORNELIS SCHRYVER het bevel op een dier Schepen. Doch vermids de Vredehandeling geenen voortgang hadt, beslooten de onzen tot wederwraak op de roofzieke handelstoorders. SCHRYVER, in de maand Junij, op de hoogte van Kaap S. Vincent, een Algierschen Kaaper van zesëndertig Stukken Geschut ontmoetende, tastte het aan, en maakte ’er zich meester van. Nog in dat zelfde jaar, in de maand October, eenen anderen Kaaper ontdekt hebbende, maakte hij ’er jagt op. Doch deeze ontkwam hem door hard zeilen, in zulkervoege, nogthans, dat hij ’t bij Tetuan moest op strand zetten, alwaar hij den brand in zijn eigen schip stak. Twee jaaren daar naa wierdt de Vrede met Algiers geslooten. Geduurende den Oorlog hadden de Roovers een goed aantal matroozen en andere schepelingen van de Nederlandsche schepen genomen, en tot slaaven gemaakt.
’t Liep aan tot in den Jaare 1729, eer ’s Lands Staaten middelen te werk stelden, om deeze ongelukkigen te lossen. Aan den Heere SCHRYVER wierdt dit werk toevertrouwd, en hij, met drie Oorlogschepen, derwaarts gezonden. Ter bestemde plaatze zijnde aangekoomen, maakte hij straks eenen aanvang met de onderhandeling. Geduurende dezelve zag de Heer SCHRYVER, in de maand Junij des gemelden Jaars, op zekeren dag, twee Nederlandsche Oostïndische Schepen de Ree van Algiers naderen, geleid door vier Kaperschepen van die Stad. Het waren uitgaande Schepen, en bleeken hem, bij nader onderzoek, genomen en opgebragt te zijn, onder het voorwendzel dat de Bevelhebbers geen Algiersche Passen hadden kunnen toonen. Verontwaardigd over deeze handelwijze, vervoegde zich de Heer SCHRYVER bij den Divan of Raad, om de onbillijkheid der bemagtiginge te betoogen, en de loslaating te bewerken; hij vertoonde, onder andere redenen, dat de Oostïndische Schepen geen bijzonderen eigendom zijnde, maar aan den Staat behoorende, geene yrijpassen noodig hadden.
Te ver, intusschen, was de buit, thans binnen gesleept, dan dat de Divan zich met zulke redenen zoude laaten afzetten. Spreekende op een hoogen toon, sloeg dezelve geene mindere dreigementen uit, dan de Schepen, nevens derzelven laadingen, te zullen verbeurd verklaaren. Veele moeite kostte het den Kapitein SCHRYVER, om de Leden van den Raad eenigzins te doen aan de hand koomen. Eindelijk, naa lang en verdrietig onderhandelen, gelukte het hem, het ontslag te bewerken, voor de helft van het gemunt geld, welk zij binnen boord hadden; dit bedroeg eene somme van honderdzevenëndertigduizend Guldens. Naa de bedongene penningen te hebben afgeleverd, vervolgden de Oostïndische Schepen hunne reize, en keerde de Kapitein SCHRYVER, met de vrijgekogte Slaaven, eerlang na het Vaderland te rug.
Naa het sluiten van den Vrede met Algiers, hadden ‘s Lands Staaten den Oorlog met den Koning van Marokko nog om handen. De Kapitein SCHRYVER, in het volgende Jaar 1730, van nieuws, bij en in de Middelandsche Zee kruizende, hadt nu wederom het geluk, een aanmerkelijk voordeel te behaalen. Hij ontmoette, naamelijk, een Saleeschen Kaaper, onder de Vlag hebbende een Hollandsch Fluitschip, met zout gelaaden, welk hij genomen hadt, en waar mede hij thans koers zette na de Barbarijsche Kust. Zo ras onze moedige Kapitein den Roover onder het bereik van zijn Geschut hadt, geeft hij hem de laag, en noodzaakt hem te strijken; doende voorts het Kaaperschip te Kadix opbrengen. Verscheiden zijner landgenooten, die reeds de slaavernij voor oogen hadden, wierden dus wederom in vrijheid gesteld.
In ’t volgende Jaar 1731 deedt de Kapitein SCHRYVER, andermaal, eenen togt na Algiers, zijnde derwaarts gezonden door ‘s Lands Staaten, deels om Slaaven, welke ’er nog gevangen wierden gehouden, te lossen; deels, om den Vrede, in den Jaare 1726, door hem met den voorgaanden Deij geslooten, thans met den Deij ABDY BASCHA te vernieuwen en te bekragtigen. Zints dien tijd deedt de Heer SCHRYVER nog verscheiden andere togten, klom, allengskens, op tot hooger rang, en, eindelijk, tot de aanzienlijke waardigheid van Luitenant-Admiraal van Holland en Westfriesland.
De Heer SCHRYVER heeft eene Dogter naagelaaten, gehuwd aan den Heere J. F. D’ORVILLE, Schepen en Raad van Amsterdam.