SCHERMERHORN, een Dorp, in den boven meermaalen gemelden oord, op den Noordoostlijksten hoek van het Schermer-Eiland; van welke legginge het, waarschijnlijk, zijnen naam zal ontleend hebben: want Horn, gelijk bekend is, betekent een hoek of uitsteekende plek lands. In vroegere dagen stondt ’er slegts eene Kapel; naa het instorten der Kerke van Noord-Schermer, heeft men ’er eene fraaie Kerk gebouwd, in allen opzigte beantwoordende aan het getal en het vermogen der Ingezeetenen.
Want Schermerhorn was, ten dien tijde, eene zeer welvaarende en bloeiende Plaats; wordende het getal der bewooners, omtrent het begin der naastvoorgaande Eeuwe, op vijftienhonderd begroot. Men telde, onder dezelve, wel vijfentwintig Groot-Schippers, die op de Oostzee, Frankrijk, Spanje en andere Gewesten voeren. Allengskens dunde dit getal, en is, eindelijk, geheel verdweenen. Dit deedt het Dorp merkelijk verarmen; waar bij nog kwam een felle brand, welke, in den Jaare 1699, binnen korten tijd, drieënzestig Huizen in de asch leide. Het Dorp heeft nog eenigen bloei en leeven behouden, van wegen den menigvuldigen doortogt van en na de Stad Alkmaar. Alle verzending te scheep, uit en in de Beemster, geschiedt over Schermerhorn, van waar, door de Schermer, een wijde Vaart na de gemelde Stad loopt. Rijkdom en welvaart der Ingezeetenen, ten tijde van den bloeienden staat der Plaatze, was de bron van veele losbandigheden, aan welke inzonderheid ook het Vrouwelijk Geslagt zich schuldig maakte. Tot het sprookje van de Schermerhornsche Vrijstermarkt, zal, veelligt, dit de aanleiding gegeeven hebben.Zie ZOETEBOOM, Zaanlandsch Arcadia; J.A. LEEGWATER, Klein Kronijkje.