Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

LEKKERKERK en ZUIDBROEK

betekenis & definitie

[/I]in de Krimpenerwaard, hoewel twee onderscheidene Ambagten, behooren, egter, onder eene zelfde Hooge of Vrije Heerlijkheid. Lekkerkerk legt ten Zuiden arm de Lek, ten Noorden aan Ouderkerk, Berkoude en Zuidbroek, ten Oosten en Westen aan Berg-Ambagt en Krimpen op de Lek. Zuidbroek legt ten Noorden aan Stolwijk, tusschen Berg-Ambagt en Berkoude. Hoewel van kleinen uitgebreidheid volgens de opgave in de Lijsten van Verpondingen, worden de beide Ambagten te zamen begroot op veertienhonderd drieënnegentig Morgens.

Naar inhoud der Lijsten, zou, in het tijdverloop eener eeuwe, te weeten van den Jaare 1632 tot in den Jaare 1732, het getal der Huizen van honderdvierenzestig tot tweehonderdzevenentachtig zijn aangegroeid. Verre de minsten, slegts veertien naameliijk, staan daar van te Zuidbroek. Lekkerkerk is een fraai en deftig Dorp, meestendeels benedensdijks gebouwd. De Kerk is tamelijk groot, en heeft een Toren, waar van zo wel het spits als muurwerk vierkant is. In den Herberg bewaart men eene geschilderde afbeelding van een voormaaligen inwooner van dit Dorp, GERRIT BASTIAANSZ genaamd, befaamd om zijne ongemeene lengte; deeze haalde negenennegentig Duimen, dat is, acht voeten en drie duimen. Naar gelange van zijne hoogte was hij sterk van kragten, doch daar bij goedaartig en zagt van inborst. De Zalmvisscherij, de hoofdneering van dit Dorp, was ook zijn bedrijf. Om de zeldzaamheid heeft men ’er lang bewaard, of bewaart ze, misschien, nog heden, een Schenkel van zijn Been en van zijne Dije, nevens eene zijner Muilen.

< >