FRANS Hals wierdt, in den Jaare 1584, te Mechelen gebooren, doch heeft zijne meesten leeftijd te Haarlem doorgebragt, en is ook aldaar gestorven. De vermaarde Konstenaar VAN DYK, AAN ’t Hof van KAREL DEN I ONTBooden, wilde zich het genoegen bezorgen, vóór zijnen overtogt na Engeland, een Man te zien, van welken hij zo veele wonderen gehoord hadt.
Hij zogt hem dan ten zijnen Huize; doch hier was hij niet te vinden, maar wel in eenen kroeg, zijn doorgaand verblijf. Met moeite van daar gelokt, op de boodschnp dat een vreemdeling zich door hem wilde laaten afbeelden, zette hij zich aan ’t werk, en hadt het spoedig afgedaan, terwijl de Heer VAN DYK, ONDER dit alles, zich onbekend hieldt. Thans boodt de laatstgemelde aan, om op zijne beurt HALS TE KONTerfeiten. ’t Ging aan. Doch naauwlijks hadt deeze zijne eigen Afbeelding bezigtigd, of hij gilde uit: “Gij zijt VAN DYK, MIJNHEEr, want geen sterflijk mensch kan zulks naadoen, ik zegge van verbeteren.” Voorts viel hij VAN DYK OM DEN hals, en kuste hem. Veele moeite deedt de laatstgenoemde Kunstschilder om HALS MET ZICh na Engeland te troonen; doch deeze hadt ’er geene ooren na: liever dan aan Koninklijk Hof, wilde hij in gemeene kroegen zijne dagen slijten. Want gelijk menig ander Kunstbroeder, door slordigheid van leevenswijze, de edele Schilderkunst onteerde, paste ook op hem dit verwijt.
Zelden liep ’er een dag ten avond, dat hij niet van den drank bestooven, uit den kroeg, na huis keerde. Zijne Leerlingen, uit hoofde zijner bekwaamheid hem hoog waardeerende, en uit vreeze, dat hem, den eenen of anderen tijd, een ongeluk zoude overkoomen hadden de gewoonte, bij beurten op hem te passen, en zorge te draagen dat hij behouden thuis kwam. Te bedde geholpen zijnde, zo bezoopen als hij was, hadt hij, egter, de gewoonte, eene soort van gebed te doen, waar van telkens het slot was: Lieve Heer, haal mij vroeg in uwen hoogen Hemel! Eenigen zijner Leerlingen, verscheiden maalen dit gebed gehoord hebbende, wierden te raade, van zijnen ernst eene proeve te neemen. Boven zijne slaapplaats boorden ze vier gaten in den zolder, lieten daar door sterke touwen neder, en maakten ze vast aan de vier hoeken van zijn Bed. Als hij nu, op zekeren avond, in zijnen gewoonen staat, was thuis gekoomen, en zijne Leerlingen hem te bedde geholpen hadden, begaven ze zich na boven. Niet lang hadden ze hier gewagt, of zij hoorden zijne gewoone Avondbede.
Straks haalden ze hem met Bed en al na boven; ’t welk hij ontwaar wordene, hem met nog luider stemme deedt bidden: Zo haastig niet, Lieve Heer, zo haastig niet! Zagtjes liet men hem hier op zakken, doch hoorde hem zedert niet meer bidden om een spoedigen hemelvaart. FRANS HALS OVERLEEdt in den Jaare 1666, en liet kinderen na, die allen Schilderkunst geoeffend hebben.